Het is niet het virus dat mij stoort maar wat het doet met mensen. In het OV bijvoorbeeld is het tegenwoordig bepaald geen pretje. Tot 1 juni had ik het rijk alleen, eindeloos lange intercity’s met slechts een handjevol passagiers… Maar sinds reizen weer mag en tegelijkertijd die verrekte mondkapjes verplicht zijn duiken er overal fanatieke jongeren op die zich geroepen voelen mij op mijn burgerlijke plichten te wijzen. “Op zo’n manier helpt zo’n kapje niks, mijnheer!” yellen ze dan van zeven stoelen verder. Om aan hun priemende adelaarsblikken te ontsnappen trek ik het ding dan maar wat strakker voor mijn neus terwijl ik binnensmonds hun opvoeders vervloek, zij die projectsgewijs onze maatschappij volpompen met dit soort assertieve monstertjes. Of iets anders: terwijl ik als gevierd blog-coryfee toch dagelijks devoot mijn billetjes was is er thans geen vrouwelijke fan meer te vinden die het waagt in mijn onmiddellijke nabijheid te komen. De anderhalvemeterdoctrine heeft hen in een ijzeren greep. Een recent verworven, schuwe zwerfhondenblik hebben de dames met elkaar gemeen, wat is dat toch? Ik vervloek de overheid die hen dit aangepraat heeft!
En dan heb ik het nog niet eens gehad over het inmiddels totaal verloren concertseizoen. Terwijl de herinneringen aan mijn laatste genoten topconcert (Big Thief in Paradiso, 6 maart) steeds verder vervagen zie ik met lede ogen toe hoe allerlei bands hun al eerder naar september verplaatste concerten nu definitief cancellen. De bands in kwestie (alleen al in Ekko: Nap Eyes, Pottery, Protomartyr) willen niet meer, ze hebben de handdoek in de ring geworpen. See you in 2021, zeggen ze er doodleuk bij, oftewel: bekijk het maar. Nou, juist van dit soort bands zou je verwachten dat ze voorop in de strijd gaan. Je moet niet gaan liggen voordat de beer geschoten is, hebben mijn ouwelui me altijd ingewreven maar hier gelden kennelijk andere wetten. Nee, de hele komende zomer, en die gaat drie lange maanden duren, helemaal tot 21 september, wordt er eentje van treurwilgen en bitterkoekjes. Is er dan niets dat enige troost biedt?
Toch wel. Wat deze jongen er doorheen zal sleuren zijn zogenaamde grammofoonplaten. Grammofoonplaten zijn net hondjes, ze zeuren niet en zijn er altijd voor je. Wie slim is slaat er een stel in en trekt zich terug in zijn/haar hunkerbunker. En geniet er tot uitentreuren van. En je zal zien, net als je buurtgenoten de politie willen bellen omdat ze je al máánden niet meer gesignaleerd hebben tikken daar de bevrijdende herfstregens reeds tegen het zolderraam als voorteken van een nieuw jubeljaar vol muzikale geneugtes!!
Hier een stelletje hedendaagse platen die mij geheid door deze kutzomer zullen slepen. Sommige ervan zijn al wat ouder hoor, maar sinds wanneer is dat een probleem?
‘Feral’ is de tweede LP van de Melbourne-band RVG, voluit de Romy Vager Group. En Romy, dat is weer de gitariste/ zangeres van de band, maar ook weer niet helemaal want zij is een zogenaamde transgender, vroeger was zij een ventje. Zoals ook RVG’s debuutplaat vorig jaar al liet horen gaat dat transgenderworden en -zijn kennelijk gepaard met heul veul zielenpijn en schurend verdriet, ze raakt er althans niet over uitgekrakeeld. Het nummer ‘I’m a Christian Neurosurgeon’ gaat daar ook ongeveer over, en let ook eens op dat subtiele tandartsboortje op de achtergrond! En laat nou juist het felle contrast tussen die verbitterde, nauwelijks verholen woede aan de ene kant, en de onverstoorbaar voort jengelende, alsof-er-niets-aan-de-hand-is ‘jangly’ band (denk Smiths, Go-Betweens) aan de andere kant ervoor zorgen dat RVG-platen zo intens genietbaar zijn. Dus kom op, werp je innerlijke ramen open, transgender your mind en luister hier eens naar.
Helemaal met de app uit Zweden komt deze tip aangaande de langspeler ‘Gentle Grip’ van PUBLIC PRACTICE. ‘Een bandje uit Brooklyn,’ hoor je er dan bij te zeggen, meer dan die vier woorden is al jarenlang niet meer nodig om verantwoorde hippigheid te suggereren. De muziek van dit kwartet hoort thuis in de vertrouwde punkfunkhoek, en dat is tegenwoordig om de een of andere reden ‘The Sound of Brooklyn,’ want denk ook Bodega, The Wants, Parquet Courts en zo voorts. Bij beluistering van deze plaat word je onwillekeurig aan de lopende band geconfronteerd met allerlei vroegere grootheden uit dat genre: met name Lesley Woods en haar Au Pairs, maar ook de Tom Tom Club… Vorig jaar nog in New York stond Public Practice in het voorprogramma van Gang of Four te spelen toen GoF-gitarist Andy Gill met spoed naar het ziekenhuis vervoerd werd (hij overleed afgelopen februari). Okay, ook al zwabbert deze plaat wat tussen verschillende stijlen & verdenk ik deze band ervan hitparade ambities te hebben, toch klinkt deze debuutplaat zo fris als een hoentje gemarineerd in limoentje. Lekkerrr zo lang het duurt.
Het handige van het hebben van een familie is dat je soms op hele toffe dingen geattendeerd wordt. Zo appte een broer van me mij laatst met de ultrakorte vraag of ik GREEN / BLUE al ken? Ik grapte iets terug van hm nee, ga je je huis schilderen dan joh? Maar iedereen die mij kent, zou Leo Beenhakker zeggen, weet dat ik er duizend procent voor ga, zou Louis van Gaal zeggen. Dus ik meteen in mijn Spotify account geklommen en ja hoor, Green / Blue vond ik na een keer luisteren al helemaal keigaaf! Het is ambachtelijk gestileerde, elegant jachtige, gedisciplineerd gespeelde, als een klok klinkende ‘modern rock.’ IJzersterke melodieën en een strak scheurende gitaarbas (?), dat zijn de belangrijkste elementen, waardoor het de hele plaat door klinkt als Jay Reatard die Wire covert. Nader onderzoek leert dat we hier te maken hebben met een afsplitsing van het fameuze kaalkoppige ‘surf-psych’ trio Blind Shake , die je vast wel kent, want regelmatig op NL-tournee geweest. Het is Jim Blaha, zanger/gitarist uit die band, die tijd over had en met drie andere muzikanten uit de omgeving van Minneapolis Green/Blue is begonnen. Annie Sparrows uit The Soviettes is de andere hoofdpersoon, hun fraaie male/female vox maken het af. Ze namen meteen maar een hele LP op (op Slovenly) en die is MODDERVET en indrukwekkend! Uiterst economisch gespeelde plaat, geen noot teveel, zoals de 11 nummers in 29 minuten ook wel aantonen. Overigens, laten we niet vergeten dat Jim’s broer Mike Blaha, ook lid van Blind Shake, twee jaar terug nog een solo-LP (‘The Art of Not’) uitbracht op Wet Bridge Records, gevestigd te Utrecht, jawohl!
Wie mij nou op de man af vraagt van welke hedendaagse band ik een zwoel gevoel in mijn onderbuik krijg die antwoord ik zonder dralen: van AQUARIAN BLOOD! Aquarian Blood is een man-vrouw-duo uit Memphis Tennessee, de onderbuik van Amerika. de stad die zulk een zwaarbeladen muziekgeschiedenis in zich herbergt Beide leden hebben hun wortels in de lokale hardcore punkscene. Hij was scheurgitarist in Ex-Cult, voorheen Sex Cult, en zij was op een blauwe maandag drummer bij NOTS, de meidenband die een paar jaar terug al eens bij Le Guess Who een nogal wisbare indruk achterliet, helaas. Zowel Ex-Cult als NOTS als Aquarian Blood brengen hun platen uit op Goner Records, het label van het gelijknamige platenzaakje op Young Ave. Twee platen heeft Aquarian Blood nu uit. De eerste is 13-in-een-dozijn punkrock, totaal niet interessant. Maar vervolgens zette de band een radicale koerswijziging in. Van een kwartet ging het naar een duo en alle stekkers werden in de ban gedaan. Deze plaat, ‘A Love That Leads to War’ kwam al vorig jaar uit en is een prachtding! Het staat vol met broeierige, strikt akoestische, folky rootsmuziek, met soms tergend mooie samenzang, alsmede overal woekerende cello- trekzak-, mondharmonica-, stand-up bass- en trommelklanken. Lo-fi punk noemt men dit wel maar als je het outlaw country noemt vind ik het ook goed. De in stemmige sepia-tinten gegoten hoesfoto is er eentje die beklijft, het lijkt wel een 19e eeuws tafereel van twee godsdienstwaanzinnigen die net uit een bezweringsseance komen. Doet qua sfeer en uitvoering af en toe denken aan soortgenoten als The Dutchess & The Duke. Nooit meer wat gehoord van die laatsten overigens.
Een paar weken terug was er een twaalf durende lijfstroom, rechtstreeks uit de Gonershop met tientallen artiesten. Dat klonk leuker dan het was, want al die publieksloze stiltes tussendoor waren best wel pijnlijk om mee te maken, vandaar dat ik al snel afhaakte. Maar toch wel Aquarian Blood nog effe meegepikt. Kijk ik er heb er een screenprint van gemaakt.
Een hele bijzondere plaat kwam in juli 2019 uit onder het nom de plume Purple Mountains, de debuut-solo-LP van DAVID BERMAN. Een echt debuut was het echter geenszins want onder de naam Silver Jews maakte hij al in het tijdvak 1992-2008, als centrale man / samen met wat kompanen, een bergje zeer gewaardeerde platen. Deze plaat van Purple Mountains werd bij uitkomen niet eens zo juichend ontvangen. De persjongens waren blij het verloren schaap na tien jaar radiostilte weer in de armen te mogen sluiten, maar tegelijkertijd misten ze de vertrouwde lofi-invalshoek die het Silver Jews-werk zo kenmerkte en men vroeg ze zich hardop af of hij niet teveel het mainstream-paadje had opgezocht. En ja, daar hadden ze zeker een punt. Want op het eerst gehoor klinkt Purple Mountains nogal eh… ‘af‘ met uitgekiende arrangementen en verzorgde productie. De teksten die waren daarentegen als vanouds. Welbespraakt, grappig en hier en daar behoorlijk sarcastisch. De teksten van iemand die het niet gemakkelijk in het leven heeft maar zich er met de nodige zwarte humor toch doorheen weet te schoppen, een soort Hans Dorrestijn in het kwadraat zeg maar. Maar al in augustus ’19 werd alles anders want toen kwam het verbijsterende nieuws dat David Berman zichzelf van het leven had beroofd. Net als Ian Curtis aan de vooravond van een Amerikaanse tournee. Vanaf dat moment veranderde, in ieder geval in mijn hoofdje, de perceptie van deze plaat drastisch en is het een profetisch en onheilszwanger ding geworden vol huiveringwekkende voorbodes van wat komen zou, een kroniek van een aangekondigde dood. Het leek wel of elk tekstregeltje sindsdien anders uitgelegd kon worden. Niet zozeer op momenten die er wat dik bovenop liggen (liedjes als ‘All my happiness is gone’) maar wat te denken van een op het eerste gezicht onschuldige refreintekstregel als ‘The light of my life is going out tonight.’ Leek dat voordien (en ook in de begeleidende clip) over niet meer te gaan dan over zijn liefje die een avondje gaat stappen, maar achteraf… Om de bibberaties van te krijgen, deze plaat!
Een band die bestaat uit een volbloedsvader en een volbloedsdochter, dat zie je zelden, al komt Pip Blom aardig in de buurt. In een verre, zanderige uithoek van Arizona voltrekt zich evenwel nu een dergelijk wonder. Kenny McLain en Inez McLain zijn vader en dochter en tevens respectievelijk de gitarist en de drumster/zangeres van THE EXBATS. Samen hebben ze elkaar muzikaal helemaal gevonden, en dat doen ze al een jaar of tien (!) want zij rammelt de potten al vanaf haar 12e. En denk nou niet dat dochterlief in deze band gebukt gaat onder het juk van ouderlijke toezicht. Welnee, het blonde wicht bezingt met opvallend gemak haar blakende gezondheid en illustreert dat door zich te werpen op allerlei hormoongedreven, bijna dierlijke lusten die in haar tienerlijf rondrazen ‘I wanna fuck the fucking doorman!‘ vuilbekt ze, ‘and I don’t know his name and I don’t really care.’ En pa maar stoïcijns doorraggen op die gitaar…
Muzikaal is het bewonderenswaardig wat de The Exbats teweeg weten te brengen. Was het op hun eerder vinyls, zoals op de heerlijk getitelde voorganger ‘I got the hots for Charlie Watts’ vooral uiterst charmante, voortrammelende punkpop dat de aandacht trok, met hun vierde langspeler ‘Kicks, Hits & Fits’ die net een paar maanden uit is, laat de band (een trio eigenlijk, er is namelijk nog een ouwe lul op bas aan boord, iemand die ooit The Ponies zat) horen meer in hun mars te hebben. ‘Kicks, Hits & Fits,’ net als hun eerdere werk verschenen op Burger Records, klinkt wederom uiterst aanstekelijk en puntig, doch tevens doordachter en verzorgder, zonder the edge te verliezen. Dus per saldo hun beste plaat , eentje die volop associaties oproept aan zulke uiteenlopende acts als Shop Assistants, Magnapop, Death Valley Girls en vul zelf dat oneindige rijtje maar aan. Listen this!
Nee, hun samenwerking met Fat White Family deed THE BLACK LIPS weinig goed. Hun in 2018 verschenen plaat ‘Satan’s Graffiti or Gods Art?’‘ blonk uit in onaffe ideeën en rommeljams, al leverde het hen ook inzichten op. Een typisch geval van een briljante mislukking, kun je wel zeggen. En wat zal je altijd zien bij een briljante mislukking? Je zoekt naar een speld in een hooiberg en je rolt er met een boerenmeid weer uit! Yep, die afdwaling was kennelijk nodig om de lipjes weer stevig op elkaar te krijgen en ze in te doen zien waar hun ware talent ligt. En dat is toch de aanstekelijke, altijd wat slordig gespeelde garage-rootsrock met sleazy ondertonen. Op hun nieuwste plaat, hun negende alweer en fraai getiteld ‘Black Lips Sing In A World That’s Falling Apart,’ zijn het de altijd al sluimerende country-invloeden die nu als uitgangspunt dienen. Zodoende klinken ze nu bij vlagen als de Stones in de periode dat Gram Parsons ome Keith in zijn zak had, of als Johnny Thunders uit de tijd dat hij zwaar aan de dope was en zijn junkieverdriet in fraaie ballads bezong. Het opgeleefde vijftal is duidelijk ambachtelijk te werk gegaan en heeft er hoorbaar veel bloed, zweet en tranen ingestopt om zover te komen, precies zoals het hoort. Het laat een band horen die er weer in gelooft, also gut überlegt eine richtige Wiedergutmachungsschallplatte!
‘I’m Bad Now’ is een LP van het Canadese NAP EYES. Uit een noordelijk gelegen gat in de provincie Nova Scotia komen de vier jonkies aangefladderd. Het is niet eens hun laatste plaat, aber das macht kein flauss aus bij hen, want alle platen van Nap Eyes, ze hebben er al vier uit, zijn van een consistent nivo. Alle Vier Even Genietbaar dus. Het is opvallend rustige gitaarpop dat, zo denk ik dan maar even heel vooringenomen, dankzij hun splendid isolation ten volle heeft kunnen rijpen in het schijnsel van het noorderlicht. Immer centraal staat de karakteristieke stem van Nigel Chapman die heel fraai het midden houdt tussen die van Lou Reed en Peter Perrett. Op Le Guess Who gaven ze een paar jaar terug al een memorabel concert in Ekko dat toen vanwege hun jeugdigheid nog tussen ontwapenend en aandoenlijk inhing. Ofwel, dit schreeuwt om een vervolgoptreden en het is een crying shame dat juist dat er dit jaar niet van gaat komen.
Tenslotte staat er de komende weken een drietal razend spannende releases op stapel waarnaar het reikhalzend uitkijken is, niet toevallig alle drie K-Zaag favorieten betreffend. Op 26 juni verschijnt ‘Welcome to Bobby’s Motel,’ van POTTERY, alwaar ik hier laatst al een hele webpagina over had volgekalkt. Daarna op 17 juli is het Detroit in de gloria met de nieuwe, vijfde PROTOMARTYR ‘Ultimate Success Today.’ Eveneens op 17 juli verschijnt tenslotte ‘Pain Olympics,’de tweede van het radicale Vancouver-collectief CRACK CLOUD, ook al een onbetwist naaruitkijkertje. ‘Ouster stew’ is de single die ervan getrokken is. Nog steeds behoorlijk heavily Gang of Four-inspired en amper drie minuten durend maar wel met een drumsolo erin, is dat knap of niet?
0