Het is anno nu bijna niet meer voor te stellen maar er was een tijd (laten we zeggen 1965-1985) dat The Rolling Stones door massa’s progressievelingen als de belangrijkste band op aarde beschouwd werden. Alles van die band werd gevréten in die tijd. Niet gek dus dat er hevig uitgekeken werd naar iets wat bassist Bill Wyman al jaren in het vooruitzicht had gesteld: het definitieve Rolling Stones-verhaal!
Bill stond er namelijk om bekend dat hij niet alleen dagboeken bijhield, ook bewaarde hij werkelijk alles: van brieven, briefjes, kattenbelletjes, telegrammen, foto’s, facturen tot tourschema’s aan toe, alles verdween in zijn gulzige zakken. Zijn bedoeling was het om ooit nog eens alle feiten juist & volledig in boekvorm uit de doeken te doen. Pas dan zouden we te weten komen hoe de vork werkelijk in de steel zat. Pas dan, zo kondigde hij ook aan, zouden we bijvoorbeeld te weten komen welke stone met hoeveel vrouwen het bed had gedeeld (welnu, daarop vooruitlopend: Bill bleek de kampioen van het stelletje; waar Jeroen Pauw nu over zit te bluffen dat draaide Bill er in een jaartje doorheen).
In totaal slechts twee nummer mocht Bill Wyman componeren voor The Roilling Stones. ‘Downtown Suzie’ en ‘In Another Land’ heten ze. De laatste is opgenomen in 1967, tijdens de hoogtijdagen van de psychedelica. Jacco G. eet je hart eruit!
Ome Mick Jagger had zijn bassist (de vraag ‘waar is mijn drummer?’ had Mick al eens moeten bekopen met een klap voor zijn kanis van Charlie) nog zo vriendelijk gevraagd om archiefmateriaal voor een boek dat hij wilde gaan schrijven. Maar Bill had bedankt en hem, de ‘egomaniac’ van de band, vriendelijk laten weten dat hij de pot op kon.
Rond 1990 ging ik in London eens op zoek naar Bill’s restaurant Sticky Fingers (het bestaat nog steeds: 1 Phillimore Gardens, Kensington). Een weinig opzienbarend fastfood-achtig tentje in een dure wijk bleek het te zijn, met veel verschoten-spijkerbroekennederlanders in de rij voor de deur. Het meest opvallend was wel het logo: niet de befaamde Rolling Stones-tong zoals je zou verwachten en zoals Bill dat gewenst had, maar een lelijk schrijfletter-logo. Ik wist wel: de reden daarvan was dat Bill geen toestemming had gekregen van zijn medebandleden om dat tong-logo te gebruiken! Ik wil maar zeggen: de sfeer binnen die band…
Vooral veel vies vlees: hamburgers, spare-ribs, bruin fruit, bbq-zooi…
Het zal één van de vele redenen geweest zijn voor Bill om uit de band te stappen (definitief in 1993). Maar tegen die tijd lagen de Stones toch al op hun reet, hij had tijd zat om zich te storten op dat verrekte, lang verwachte boek. ‘Stone Alone’ kwam uiteindelijk uit in 1990.
Flauwe titel, in 1976 verscheen er al een solo-album van hem met die zelfde titel. Maar goed… Ondanks de inspanningen van een ghost-writer (Ray Coleman) bleek het vooral dodelijk saai leeswerk, een enorme wirwar aan feitjes waarbij Bill het nodig vond zowat elk concert apart te bespreken. Grappig zijn wel de herinneringen die Bill heeft aan het beruchte Scheveningen-concert in 1964. Want in de Nederlandse geschiedschrijving mag dat concert dan wel zo onderhand mythische proporties hebben aangenomen, in Bill’s memoires leidt het slechts tot de ontnuchterde verzuchting dat er ‘voornamelijk jongens’ aanwezig waren 🙂
In Italië een grootheid: M.C. Escher. Hier aan het werk. Hij overleed in 1972 in Baarn en daar ligt hij ook begraven.
Afijn, komen we aan in het jaar 1969. Als onderdeel van hun eeuwige strijd met The Beatles waren ook The Stones gedreven om met meer kunstzinnig verantwoorde platenhoezen voor de dag te komen. Voor de hoes van Let It Bleed waren ze dan ook naarstig op zoek naar geschikt ‘artwork.’ Mick kwam uit bij de Nederlandse graficus M.C. Escher, befaamd vanwege zijn ‘onmogelijke tekeningen.’ Escher werd aangezocht door Mick die hem een slijmbriefje schreef. Het is aan Bill de boekhouder te danken dat de correspondentie tussen de twee bewaard is gebleven (blz 363):
“Beste Maurits,
Ik ben nu al een hele tijd in het bezit van je boek en ik blijf me erover verbazen (…)Ik vind je werk nagenoeg ongelooflijk en het zou me heel gelukkig maken als een heleboel meer mensen precies zouden kunnen zien en weten en begrijpen wat je doet. Onze volgende langspeelplaat moet in mei of april van dit jaar uitkomen en ik zou heel graag een van je werken voor de hoes gebruiken. Zou je willen nadenken over het ontwerpen van een “afbeelding” ervoor of heb je misschien onuitgegeven werk dat je wellicht geschikt vindt ? “
Het antwoord uit Baarn aan het Stones-agentschap liet niet lang op zich wachten en luidde als volgt:
“Enkele dagen geleden ontving ik een brief van de heer Jagger, die me vroeg een afbeelding te ontwerpen of hem onuitgegeven werk ter beschikking te stellen voor reproductie op de hoes van een langspeelplaat. Mijn antwoord op beide vragen moet nee zijn, aangezien ik al mijn tijd en aandacht wil wijden aan de vele al gemaakte afspraken; ik kan onmogelijk nieuwe opdrachten aannemen of tijd besteden aan publiciteit. Tussen haakjes: wilt u de heer Jagger vertellen dat ik geen Maurits voor hem ben , maar hoogachtend (was getekend) M.C. Escher.”
Geestig niet? Ook zal het Mick niet lekker hebben gezeten dat in datzelfde jaar 1969 de debuutplaat verscheen van een ander bandje dat het wél voor elkaar kreeg om Escher te strikken voor een platenhoes. Mott The Hoople heetten ze, we zouden er later nog veel van horen… Mott The Hoople maakte gebruik van een (ingekleurde) Escher-tekening en hadden het fatsoen hem geen Maurits te noemen, maar gewoon, zoals de klaphoes meldt: ‘Front cover drawing by M. Escher’
0